Geef aan welke aspecten van het materieel legaliteitsbeginsel de onderstaande casus ziet.
Max scheldt een opsporingsambtenaar uit. Deze is daar niet van gediend en stelt dat als hij er niet mee ophoudt, hij zich schuldig maakt aan belediging. Wat een onzin, zegt Max, dit is toch geen belediging. Sommige mensen zijn wel heel lichtgeraakt. Voorzichtigheidshalve houdt hij toch zijn mond verder maar en de agent laat hem gaan. Max heeft geen wetboek, maar thuis zoekt hij met google op wat belediging dan precies inhoudt: hij die opzettelijk iemands eer of goede naam aanrandt, door telastlegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven (art. 261 Sr). Nou, denkt Max, dat maakt toch niet duidelijk wat belediging is. Zo weet ik toch niet van te voren wat ik wel of niet mag zeggen?

  • De casus ziet op het aspect van lex certa: de strafbepaling moet zo duidelijk zijn dat de burger weet waar hij zich aan te houden heeft. Bij belediging is dat niet zo op voorhand duidelijk. Deze strafbepaling is dan ook in de jurisprudentie nader uitgelegd. Aan de andere kant is het voor de wetgever ook erg moeilijk om aan te geven wat wel of niet beledigend is, nu dit verandert in de tijd. Noodgedwongen houdt de wetgever een dergelijke bepaling dan ook vager dan andere bepalingen.
    De casus ziet ook op het aspect van het lex scripta: de strafbepaling van beleding is in een wet in materiële en formele zin opgenomen, namelijk in het Wetboek van Strafrecht. 

    Rapporteer Plaats commentaar