Geef 9 functies van lichaamstaal en een kleine beschrijving hoe je dat in de praktijk brengt
1. Communiceren: Begrip of belangstelling tonen, geruststellen, bevestigen 2. Contact maken: ik hoor wat je zegt en begrijp wat je bedoeld 3. Structureren: Pauzes laten vallen, uitnodigend kijken om iets te zeggen, wegkijken in de hoop dat de ander ophoudt met praten 4. Ondersteunen van woorden: klopje op de schouder bij een compliment, lachen als iets leuks gezegd wordt 5. Vervangen van woorden: ja knikken, nee schudden, wijzen 6. Uiten van gevoelens: blij, energie, gespannen, teleurgesteld, verdrietig 7. Overtuigen: Opgestoken vingertje, fronsen, bemoedigend toeknikken 8. tegenspreken van wat je zegt: ja zeggen, maar ondertussen teleurgesteld kijken 9. Verbroedering of afstand nemen: Vriendelijk toelachen, een stap achteruit zetten of juist vooruit