a
Vriendschapsrelaties zijn horizontaal: er is wederkerigheid in het
vertellen over zichzelf en in het luisteren naar anderen. b Intimiteit staat centraal: persoonlijke,
‘intieme’ gedachten en gevoelens worden gedeeld. Vrienden zijn loyaal,
betrouwbaar en komen op voor elkaar. c
Selectiviteit in het kiezen van vrienden neemt toe gedurende de
adolescentie. In het begin van de adolescentie worden vier à vijf beste vrienden
genoemd, tegen het einde van de adolescentie zijn dat er nog een à
twee. d Vrienden worden vaak gekozen op basis van
gelijkheid (bijvoorbeeld gelijke leeftijd, sociale positie, zelfde hobby’s,
zelfde attitudes bijvoorbeeld ten aanzien van school). Voor in het in stand
houden van de vriendschapsrelatie is gelijkheid minder van belang, de kwaliteit
van de relatie (intimiteit, sociale en emotionele steun) is daarvoor
belangrijker.