Gedrag kun je bestuderen door te observeren. Daarbij is een ethogram, een lijst van gedragselementen nodig. 
De observaties geef je weer in een protocol. Gedragselementen kunnen in gedragsketens voorkomen, en die weer in grotere eenheden, gedragssystemen.

Gedrag kan worden veroorzaakt door inwendige prikkels of uitwendige prikkels. De prikkel die een bepaald gedrag oproept is de sleutelprikkel. Een extra sterke sleutelprikkel is een supranormale prikkel.

Territoriumgedrag is nodig om een leefgebied te behouden, waarin een individu kan overleven en voorplanten.Dreiggedrag is daarbij belangrijk. Sociaal gedrag is nodig om ervoor te zorgen dat soortgenoten in groepen kunnen samenleven. Dominant gedrag en onderdanig of onderworpen gedrag zijn daarbij belangrijk, zodat een rangordeontstaat.

Conflictgedrag is er als gedragssystemen in het dier om de voorrang ‘strijden’. Het resultaat kan ambivalent gedrag, omgericht gedrag of overspronggedrag zijn.

Gedrag is altijd voor een deel erfelijk en voor een deel aangeleerd. Kruisingsproeven, tweelingonderzoek en ouders met hun kinderen vergelijken zijn manieren om hiernaar onderzoek te doen.

Leergedrag is er in veel vormen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen: gewenning, inprenting, imitatie, klassiek conditioneren en operant conditioneren, en inzicht.

Gedragsbiologie is ook toepasbaar op mensen. 

Rapporteer Plaats commentaar