Gedelegeerde regelgeving kan inderdaad het legaliteitsbeginsel onderuit halen. Dit in de zin dat men oorspronkelijk stelde dat de formele wetgever zelf dmv algemeen gestelde verboden en geboden de burgers verplichtingen oplegde en aan de besturende overheid concrete bevoegdheden tot ingrijpen in vrijheid en eigendom verstrekte. Attributie en delegatie waren een uitzondering.

Aan de keerzijde van de medaille haalt delegatie het legaliteitsbeginsel niet onderuit. De wetgever moet zich uitdrukkelijk hebben uitgesproken over de mogelijkheid tot bevoegdheidsoverdracht. Wanneer een rechter moet oordelen over een bevoegdheidsuitoefening door een bestuursorgaan, gaat hij zorgvuldig na of deze bevoegdheidsuitoefening berust op rechtsgeldige, de burgers bindende voorschriften. Voorschriften zijn slechts rechtsgeldig indien ze herleidbaar zijn tot een formele wetsbepaling. Die herleidbaarheid betekent dat de betreffende voorschriften onderdeel uitmaken van een ononderbroken keten van attributie en delegatie van regelgeving. Ontbreekt er een schakel in deze keten, dan zijn de lagere regelingen niet rechtsgeldig, dus niet bindend (onverbindend).

Bij het oordelen over een bevoegdheidsuitoefening onderzoekt de rechter niet enkel of delegatie op zich is toegestaan, maar ook of de lagere regelgeving wel blijft binnen de grenzen die de daaraan ten grondslag liggende (wets)bepaling stelt. Wordt met die lagere regelgeving een niet door de wetsbepaling beoogd doel nagestreefd, dan is de wettelijke grondslag ondeugdelijk en is die lagere regelgeving onverbindend.

Rapporteer Plaats commentaar