Gaskin is opgegroeid in LCC, waar hij claimt te zijn mishandeld. Daarom wil hij meer over zijn afkomst weten. Hij krijgt hiervoor geen toestemming.
Er staan hier twee belangrijke grondrechten tegenover elkaar, namelijk art. 8 en art 10 EVRM. De vraag is nu welk grondrecht in dit onderhavige geval prevaleert boven welke.
De overheid stelt dat gezien haar "margin of appeciation" met betrekking tot deze positieve verplichting zij een afweging moet maken tussen het publieke belang van efficiënte functionering van de zorg voor kinderen aan de ene kant en het belang van Gaskin op inzicht en informatie in zijn persoonlijke geschiedenis.
Het Hof stelt echter dat de belangen van een individu gewaarborgd moeten worden wanneer een contributor niet aanwezig is of wegens verkeerde redenen weigert zijn toestemming te geven. Een dergelijk systeem is alleen conform het proportionaliteitsbeginsel wanneer er een onafhankelijke autoriteit bestaat die uiteindelijk bepaalt of toegang moet worden verleend in situaties waar de contributor dat niet doet/kan. Een dergelijk procedrue was niet beschikbaar voor de appellant - inbreuk op art. 8 EVRM. Het recht op het ontvangen van informatie is niet geschonden, want dit recht verbiedt de overheid om informtaie achter te houden van personen wanneer anderen dat wensen het aan hem te bieden. Art 10 ERM houdt geen verplichting op de Staat in om informatie mee te delen aan een idnividu> In het onderhavige geval wordt Gaskin beschermd door het verdrag omdat hij een noodzakelijk belang heeft bij het ontvangen van informatie, om zijn jeugd en vroege ontwikkelingen te begrijpen. Art. 8 is geschonden omdat de sociale dienst niet het recht op eerbiediging van het prive-leven heeft gerespecteerd. Instanties of mensen die niet bereid zijn informatie te verschaffen, handelen niet in strijd met art. 10  zodat dit gedeelte van het beroep niet opgaat.

Rapporteer Plaats commentaar