9.3 De vervolgingsbeslissing en opportuniteit
De officier van justitie heeft in alle strafzaken de keuze om van vervolging af te zien. Die vrijheid in de vervolgingsbeslissing is neergelegd in 167 lid 2 Sv.

Van vervolging kan worden afgezien op gronden aan het algemeen belang ontleend.

Er wordt in de regel alleen vervolgd als het algemeen belang dit vordert. Als een zaak op een andere manier afgedaan kan worden dan via een vervolging - er bestaan legio alternatieven - dan zal een vervolging achterwege blijven. Deze visie op vervolging is het gevolg van een rechtspolitieke keuze. Het kan namelijk ook anders. Men kan de wenselijkheid van een vervolging laten dicteren door bv. de haalbaarheid van de zaak. Dat zou betekenen dat iedere strafzaak waarvan te verwachten is dat er wel een bewezenverklaring zal volgen, ook daadwerkelijk vervolgd wordt. Dat is het geval in rechtssystemen waarin het legaliteitsbeginsel uitgangspunt is bij de vervolgingsbeslissing. In dit kader heeft de term legaliteitsbeginsel dus niet haar klassieke betekenis, maar wordt zij gebruikt om aan te geven dat de beslissing om een verdachte voor een strafrechter te brengen niet een beleidsmatige keuze is, maar een uitvloeisel van vervolgingsregels die min of meer mechanisch worden toegepast.

In ons stelsel van strafprocesrecht wordt t.a.v. de vervolgingsbeslissing het opportuniteitsbeginsel gehuldigd: een officier van justitie mag in alle gevallen o.g.v. beleidsmatige overwegingen de opportuniteit (wenselijkheid) van een vervolging beoordelen. 167 Sv verdacht het OM die vrijheid. Die vrijheid brengt ook verplichtingen met zich; van willekeur mag nooit sprake zijn. De vrijheid van het OM om keuzes te maken brengt de verplichting met zich om een consequent en toetsbaar vervolgingsbeleid te voeren.

Rapporteer Plaats commentaar