8.3 Opsporingsbevoegdheden
8.3.1 Inleiding
  • Bevoegdheden tav personen: staande houden, aanhouding, inverzekeringstelling, voorlopige hechtenis en DNA-onderzoek;
  • Bevoegdheid tav voorwerpen: inbeslagneming;
  • Steunbevoegdheden: betreden van plaatsen, doorzoeking van plaatsen, onderzoek aan de kleding en onderzoek aan en in het lichaam;
  • Bijzondere opsporingsbevoegdheden: infiltratie, pseudo-koop en pseudo-dienstverlening, stelselmatige observatie en opnemen van telecommunicatie en vertrouwelijke communicatie.
Veel van de besproken bevoegdheden hebben een algemene regeling in Sv en daarnaast een bijz. regeling in bijz. wetten. Bijvoorbeeld fouillering (art. 56 Sv). In geval van Opiumwetdelicten kan ook gefouilleerd worden ogv art. 9 lid 2 OW en in geval van verboden wapenbezit ogv art. 52 lid 2 WWM.

Van opsporingshandelingen moet in beginsel altijd een proces-verbaal worden opgemaakt (152 Sv). Op die manier is later terug te lezen wat er precies is gebeurd. De processen-verbaal worden toegevoegd aan het procesdossier. De rechter zal zich hierop baseren bij de vaststelling op welke wijze bepaalde opsporingsbevoegdheden zijn toegepast. Wordt bv. geen mededeling aangetroffen dat een cautie gegeven is, dan zal de rechter ervan uit moeten gaan dat deze niet gegeven is.

Rapporteer Plaats commentaar