8.3.5 Inverzekeringstelling
Na ophouding voor onderzoek is inverzekeringstelling het tweede dwangmiddel waardoor een verdachte van zijn vrijheid kan worden beroofd. De (hulp)officier van justitie beslist of inverzekeringstelling noodzakelijk is. In de meeste gevallen wordt een verdachte na verhoor echter weer op vrije voeten gesteld. De verblijfplaats van verdachte verandert meestal niet door toepassing van het dwangmiddel inverzekeringstelling: meestal wordt ook de inverzekeringstelling ondergaan in een politiebureau. Bij uitzondering kan de inverzekeringstelling in een huis van bewaring ten uitvoer worden gelegd. Het bevel tot inverzekeringstelling moet vermelden van welk strafbaar feit de verdachte wordt verdacht (59 lid 2 Sv).

Inverzekeringstelling is slechts toegestaan 'in het belang van het onderzoek'. Denk aan de situatie waarin de verdachte mogelijk sporen van het strafbare feit zou uitwissen, uitvoeriger verhoor noodzakelijk blijkt of de verdachte mogelijk zou vluchten. Daarnaast moet er, net als bij aanhouding buiten heterdaad, sprake zijn van een geval waarin voorlopige hechtenis is toegelaten (58 lid 1 Sv). Dat betekent dat een geval als bedoeld in 67 lid 1 of 2 Sv zich moet voordoen.

Het bevel tot inverzekeringstelling is maximaal drie dagen van kracht. Na deze drie dagen is het mogelijk de inverzekeringstelling bij dringende noodzakelijkheid met dezelfde periode te verlengen (58 lid 2 Sv). Alleen de officier van justitie mag daartoe beslissen. Art. 59a Sv schrijft voor dat de verdachte in dat geval, gerekend vanaf het moment van de aanhouding, binnen drie dagen en vijftien uren voor de rechter-commissaris moet worden geleid. Deze zal moeten beoordelen of de inverzekeringstelling wel rechtmatig is.

Rapporteer Plaats commentaar