8.3.2 Staande houden en legitimatieplicht
Het minst ingrijpende vrijheidsbeperkende dwangmiddel dat op verdachten toegepast kan worden is de staandehouding. De staandehouding heeft als enige doel de identiteit van de verdachte te achterhalen.
De in art. 52 Sv genoemde eerste volzin van 27a Sv maakt duidelijk dat de opsporingsambtenaar de verdachte mag vragen naar diens naam, geboorteplaats, geboortedatum en adres. In eerste instantie zal de staandehouding worden uitgevoerd door de verdachte aan te spreken of te vragen stil te blijven staan. Weigert de verdachte te blijven staan - wat overigens niet strafbaar is - dan is gepast geweld toegestaan. De verdachte mag bv. worden vastgegrepen om hem daadwerkelijk te laten stilstaan. Rukt de verdachte zich los, dan maakt hij zich schuldig aan wederspannigheid (art. 180 Sr). Het opgeven van valse persoonsgegevens is zelfstandig strafbaar gesteld. De verdachte kan, op basis van zijn zwijgrecht, wel straffeloos weigeren zijn persoonsgegevens mede te delen.

In het kader van de staandehouding zijn maatregelen die verder gaan dan vragen stellen, niet toegestaan. Wanneer de verdachte zijn identiteit niet bekend wil maken, zijn de mogelijkheden echter niet uitgeput. Art. 55b Sv geeft de bevoegdheid om een staandegehouden verdachte te fouilleren om vast te stellen of hij voorwerpen bij zich draagt waaruit zijn identiteit blijkt.


Wanneer de politie de identiteit van een verdachte wil vaststellen, kan zij ook gebruik maken van een andere bevoegdheid, namelijk de bevoegdheid tot het vorderen dat een legitimatiebewijs wordt getoond. Die vordering mag alleen worden gedaan wanneer dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitoefening van de taak van de politie.

Rapporteer Plaats commentaar