8.3.11 Onderzoek aan de kleding en onderzoek aan en in het lichaam
a) Onderzoek aan de kleding
Vaak heeft het onderzoek aan de kleding tot doel om bepaalde voorwerpen in beslag te nemen. In dat geval is het een steunbevoegdheid ter inbeslagneming. Er zijn m.b.t. de opsporing twee vormen van fouillering te onderscheiden in het Sv:
  1. Artikel 56 Sv. Dit artikel bepaalt dat de (hulp)officier van justitie (lid 1) en de andere opsporingsambtenaren (lid 4) bevoegd zijn bij ernstige bezwaren de aangehouden verdachte in het belang van het onderzoek aan zijn kleding te onderzoeken. Hieruit blijkt dat het een bevoegdheid betreft die toegepast wordt ná aanhouding. Deze zwaardere vorm van verdenking kwam hiervoor bij de voorlopige hechtenis ook al aan de orde. Het doel van de fouillering  moet het belang van het onderzoek zijn. Voor dit doel bepaalt 95 lid 2 Sv dat 56 Sv van overeenkomstige toepassing is. Hiermee wordt duidelijk gemaakt dat de fouilleringsbevoegdheid ook geldt wanneer inbeslagneming het doel is en de verdachte niet hoeft te worden aangehouden.
  2. Artikel 55b Sv. De staandegehouden of aangehouden verdachte die weigert zijn naam te zeggen, kan worden gefouilleerd teneinde zijn identiteit vast te stellen. Voor fouillering o.g.v. dit artikel is niet vereist dat er ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan. De fouillering mag in beginsel niet in het openbaar plaatsvinden (lid 3).

b) Onderzoek aan en in het lichaam
Art. 56 Sv spreekt niet alleen over het onderzoek aan de kleding, maar ook over het onderzoek in het lichaam, ook wel aangeduid als 'visitatie', en het onderzoek aan het lichaam. Alleen officieren of hulpofficieren van justitie zijn bevoegd tot het bevelen van een onderzoek aan het lichaam.

Rapporteer Plaats commentaar