8.2.4 Opsporingsambtenaren
Er zijn twee categorieën opsporingsambtenaren te onderscheiden:
  • Algemene opsporingsambtenaren: deze worden limitatief opgesomd in 141 Sv. Het gaat om de officieren van justitie, bepaalde politieambtenaren, bepaalde leden van de Koninklijke marechaussee en opsporingsambtenaren van bijzondere opsporingsdiensten. Deze personen hebben tot taak de opsporing van alle strafbare feiten. Het maakt daarbij dus niet uit in welke wet een gedraging strafbaar gesteld is.
  • Buitengewone opsporingsambtenaren: de taak van deze opsporingsambtenaren worden opgesomd in 142 Sv, en is beperkt tot bepaalde strafbare feiten. Welke strafbare feiten dat precies zijn, wordt vastgesteld door de autoriteit die de opsporingstaak toebedeelt. Dikwijls is de taak beperkt tot de opsporing van strafbare feiten uit een of enkele bijzondere wetten. Voorbeelden zijn boswachters en parkeercontroleurs.

De verantwoordelijkheid voor alle opsporingsactiviteiten, ongeacht door welk type opsporingsambtenaar deze ondernomen worden, berust bij de officier van justitie (art. 132a en 148 lid 2 Sv). Daarnaast is de officier van justitie ook zelf belast met opsporing. Sommige opsporingshandelingen mogen uitsluitend door hem worden verricht. Zo mag alleen een officier van justitie deskundigen benoemen om een bepaald onderzoek te doen (art. 150 Sv) en mag alleen hij een DNA-onderzoek laten uitvoeren in de opsporingsfase (art. 151a Sv). Zijn centrale plaats blijkt ook uit het feit dat alleen de officier van justitie vorderingen kan doen bij de rechter-commissaris.

Rapporteer Plaats commentaar