7.

juridische begrip wet moet voorzichtig worden gehanteerd omdat het meerdere betekenissen heeft:

  1. wet in formele zin:  een besluit dat zich kenmerkt door een specifieke wijze van totstandkoming, nl. een besluit van de regering en de volksvertegenwoordiging, de Staten-Generaal, gezamenlijk dat volgens een in de Grondwet nauwkeurig omschreven procedure tot stand is gekomen.
  2. Wetten in materiële zin: dat zijn algemeen bindende en naar buiten werkende (= niet uitsluitend binnen de overheidsorganisatie werkende) voorschriften van een tot regelgevend bevoegd overheidsorgaan.

Wetten in formele zin en wetten in materiële zin zijn geen synoniemen en sluiten elkaar niet uit: een wet in formele zin is bijna altijd ook een wet in materiële zin, nl. een besluit dat afkomstig is van de regering en de Staten-Generaal en dat tot stand is gekomen volgens de grondwettelijk voorgeschreven procedure, maar ook algemeen verbindende en naar buiten werkende voorschriften bevat. Wetboeken zijn wet in formele als materiële zin, evenals de Provinciewet, Gemeentewet, Algemene wet Bestuursrecht, Wet Milieubeheer etc.

Wetten die alleen wet zijn in formele zin zijn de zgn. wetten in  bloot-formele zin, zoals art. 334 Gw waarin het ouderlijk gezag en de voogdij over de minderjarige koning wordt bepaald. Het betreft besluiten van regering en Staten-Generaal die voor één bepaald geval gelden.

Wetten in materiële zin zijn meestal niet wetten in formele zin. Vaak zijn algemeen verbindende en naar buiten werkende voorschriften neergelegd in besluiten van de regering alléén (algemene maatregelen van bestuur) of van individuele leden van de regering (ministeriële regelingen). Daarnaast zijn er wetten in materiële zin afkomstig van provincies, gemeenten, waterschappen en andere zogenaamde openbare lichamen. Dit zijn wetten in bloot-materiële zin.

Organieke wet: publiekrechtelijke wet die betrekking heeft op de organen, de organisatie van de staat en zijn onderdelen die uitdrukkelijk door de Grondwet is voorgeschreven, zoals de Gemeentewet, de Provinciewet en de Kieswet.

8.

wetten in materiële zin kunnen worden onderscheiden in regels van hiërarchie:

a. de Grondwet

b. de wetten in formele zin die algemeen verbindende voorschriften inhouden

c. de algemene maatregelen van bestuur

d. de ministeriële regelingen

e. de provinciale verordeningen

f. de gemeentelijke verordeningen, de waterschapskeuren en de verordeningen van andere openbare lichamen

de hogere wet gaat voor de lagere wet = superioriteitsregel

als wetten in formele zin (dus alléén wetten in formele zin) strijden met de Grondwet, dan wijkt de Grondwet niet de lagere wet. Dat komt doordat in NL de rechter de wetten in formele zin niet mag toetsen aan de Grondwet (toetsingsverbod). Dat mag wel in o.a. de VS, Duitsland en Frankrijk, waar de Conseil Constitutionnel nieuwe wetten toetst aan de Grondwet vóórdat de nieuwe wet in werking is getreden.

Toetsingsverbod bestaan in NL vanuit de opvatting dat toetsing van wetten in fomele zin aan de Grondwet de taken van rechter en wetgever op onaanvaardbare wijze zou vermengen en daarom in strijd is met de trias politica. De Franse filosoof Montesquieu probeerde met zijn trias politica een waarborg te creëren tegen superioriteit van één macht en onderdrukking. Daartoe moesten wetgevende, rechtsprekende en uitvoerende macht gescheiden worden. Aan de rechter werd de taak toebedacht om de wet toe te passen in individuele gevallen.

De rechter zou zijn grenzen overschrijden wanneer deze zich taken zou toeeigenen die aan de wetgevende macht toekomen, namelijk het beoordelen of door de wetgever gecreëerde wetten in formele zin al dan niet strijdig zijn met de Grondwet.

Ook mogen wetten in formele zin niet aan algemene rechtsbeginselen worden getoetst, maaar ze moeten wél door de rechter worden getoetst aan ‘een ieder verbindende bepalingen’ van verdragen en van besluiten van internationale organisaties.

9.

Een bijzondere plaats neemt het Statuut voor het Koninkrijk (sinds 1954): het regelt de staatkundige relatie tussen de landen van het koninkrijk: Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Bonaire, Saba en Sint-Eustatius zijn openbare lichamen van het land Nederland, vergelijkbaar met gemeenten.Het uitgangspunt van het Statuur is dat de landen op voet van gelijkwaardigheid tezamen hun gemeenschappelijke belangen verzorgen, maar anderzijds hun eigen belangen zelfstandig behartigen. De Nederlandse Grondwet en de Staatsregelingen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten zijn ondergeschikt aan het Statuut.

10.

Totstandkoming wet in formele zin (geregeld in art. 81-88 Gw en in de Reglementen van Orde van de Eerste en Tweede Kamer = Staten Generaal).

Alleen de leden van de regering en van de Tweede Kamer kunnen wetsvoorstellen doen = recht van initiatief.

11.

Gang van zaken:

Op ministerie wordt wetsvoorstel en memorie van toelichting opgesteld, vaak in samenspraak met adviesorganen, betrokken overheidsdiensten en andere vertegenwoordigers van belanghebbenden. Daarna wordt voorstel besproken in de regering, in de ministerraad. Als de regering het voorstel steunt wordt het gezonden aan de Raad van State (=hoogste adviesorgaan van de staat). De raad geeft oordeel, is niet bindend maar wordt wel openbaar gemaakt en is dus van grote invloed. De regering beslist op basis van oordeel van Raad van State of het wetsvoorstel wordt ingediend (al dan niet gewijzigd). Zo ja, dan wordt voorstel bij koninklijke boodschap bij Tweede Kamer ingediend, voorstel gaat naar een commissie die zich erover buigt en een verslag met eventuele vragen/opmerkingen aan kamer stuurt. De minister kan besluiten een een toelichting te geven n.a.v. verslag en zijn voorstel eventueel wijzigen: nota van wijziging. Daarna gaat Kamer als geheel beraadslagen waarbij minister(s) of staatssecretaris wetsvoorstel verdedigen. Tweede Kamer mag wetsvoorstel wijzigen (recht van amendement). Als het voorstel wordt aangenomen, gaat het naar de Eerste Kamer die het voorstel slechts ongewijzigd kan aannemen of verwerpen. Het voorstel wordt wet als het door het parlement is aangenomen en vervolgens door de koning is bekrachtigd; koning ondertekent wet, zo ook de minister die het aangaat (contraseign). Minister is verantwoordelijk voor bekrachtiging.

12.

De wet heeft pas verbindende kracht als zij is bekendgemaakt in het Staatsblad (Bekendmakingswet) en treedt pas in werking op 1e dag van de 2e maand na bekendmaking. In Staatsblad moet worden gepubliceerd: wetten, algemene maatregelen van bestuur en alle andere koninklijke besluiten waarbij algemeen verbindende voorschriften worden vastgesteld. Staatsblad valt onder verantwoordelijkheid van minister van justitie.

In de Nederlandse Staatscourant worden alle overige vanwege het Rijk vastgestelde algemeen verbindende voorschriften, zoals ministeriële regelingen bijvoorbeeld.

Wetten in formele zin zijn herkenbaar aan hun citeertitel, aan hun officiële aanhef en aan de ondertekeging door het staatshoofd en één of meer ministers of staatssecretarissen. `

13 t/m 16

Wetten hebben geen terugwerkende kracht (wet AB. Art. 4). Terugwerkende kracht wél mogelijk indien latere wetten van eerdere wetten afwijken. Bij strafbaar stellen van gedragingen is terugwerkende kracht niet mogelijk (=nullum delictum beginsel). Indien in strafrecht wetgeving verandert ná tijdstip van strafbaar feit, worden voor verdachte gunstige bepalingen toegepast, dus dan wel terugwerkende kracht mogelijk. In strafrecht verbod van terugwerkende kracht alleen mogelijk bij nieuwe strafbaarstellingen en bij verzwaring van bestaande strafbaarstellingen. Verbod van terugwerkende kracht was al te vinden in Corpus Iuris Civilis.

Indien opeenvolgende wettelijke regelingen omtrent dezelfde materie bestaan, bepaalt overgangsrecht welke regelingen moeten worden toegepast. Hieronder vallen de algemene regels van art. 16 Gw, art. 4 Wet AB en art. 1 Sr, maar vaak geven deze regels geen oplossing omdat :

- een feit dat onder de oude wet voorviel nog rechtsgevolgen onder de nieuwe wet voortbrengt

- een rechtsgevolg aan meerdere feiten wordt vastgeknoopt die ten dele onder de oude, ten dele onder de nieuwe wet plaats grepen

- soms is met de voltooiing van een rechtsfeit langere tijd gemoeid.

Soms wordt een oplossing gegeven door in de nieuwe wet zelf overgangsbepalingen op te nemen.

Verbindende kracht van een wet eindigt door: afschaffing, of door de verbindende kracht in tijd te begrenzen.

Indien wetten met elkaar in conflict zijn:

- superioriteitsregels: ‘hogere’ wetten gaan voor lagere wetten. De hiërarchie is als volgt:

1. een ieder verbindende verdragsbepalingen

2. Grondwet

3. Wetten in formele zin die algemeen verbindende voorschriften inhouden

4. Algemene maatregelen van bestuur

5. Ministeriële regelingen

6. Provinciale verordeningen

7. Gemeentelijke verordenigen, waterschapskeuren en verordeningen van andere openbare lichamen

- posterioriteitsreges: een latere wet van gelijke rangorde gaat voor een eerdere wet

- specialiteitsregels: een bijzondere regeling van gelijke rangorde gaar voor de algemene

Rapporteer Plaats commentaar