3 kant-tekeningen:
(1) De vraag of de goede behandelresultaten van stoornisspecifieke behandelingen niet in belangrijke mate statistisch zijn bepaald: Er is behoorlijk wat variantie uitgeschakeld wanneer een homogene patiënt populatie word onderzocht met een protocollair vastgelegde behandeling gefocust op enkel de desbetreffende stoornis en met meet instrumenten die sensitief zijn om de ernst van de symptomen van juist die stoornis te meten. De goede behandelresultaten voor stoornisspec. behandelingen kunnen het directe gevolg zijn van deze ruisvermindering, en niet van stoornisspecificiteit per se.
(2) Een mogelijk nadeel van het sterk stoornisgefocuste karakter is of met een protocollaire behandeling van een bepaalde stoornis men in staat is om gelijkwaardige generieke therapie-effecten te bewerkstelligen als met een traditionele psychotherapie. Generieke therapieeffecten worden juist NIET met klachtspecifieke meetinstrumenten gemeten (=toename zelfvertrouwen, afname demoralisatie). Jammer, want deze spelen beslist een rol!
(3) Meer dan de helft van de protocollaire behandleingen ontwikkeld werd vanuit een cogn-gedragstherapeutisch perspectief met traditioneel een meer stoornisgeorienteerde benaderingswijze dan bijv. psychoanalyse of client centered therapy. Dit effect word allegiance effect genoemd.

Rapporteer Plaats commentaar